Alleen zijn voelt als een prooi op een open vlakte
In het vizier van stropers, kwetsbaar voor verwondingen
De gedachte heelhuids rond te kunnen dartelen brengt me van de koude kermis thuis
Maar thuis ligt nog een trui van een jongen die niet stropen kan
Hij ruikt naar een vreemde vogel
Naar onhandig maar betrouwbaar
Naar provocerende grapjes en fluisterende flaporen
De geur troost mijn reeds opgelopen intimiteitsvrees
En het vertrouwd ruikende kledingstuk verteld
Dat het warm houden van de drager niet de enige functie van de trui is
Ik zeg strategisch onze toekomstige afspraken af
Niet van plan hem terug te geven
Tot hij is vergeten dat hij die trui ooit heeft gehad